Zoeken
Sluit dit zoekvak.
Zoeken
Sluit dit zoekvak.

Claimen en masse anno 2020: Gedachten bij de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie

Auteur:
Onbekend

1. Inleiding

Sinds jaar en dag is Nederland koploper in het collectieve actierecht.[1] De collectieve actie houdt het bundelen van meerdere soortgelijke vorderingen in één rechtsvordering in. Met de inwerkingtreding van de Wet collectieve actie in 1994[2] vond codificatie van deze civielrechtelijke ‘claim en masse’ plaats.[3] Het innovatieve artikel 3:305a BW (oud) maakte mogelijk dat een stichting of vereniging voor een min of meer homogene achterban een verklaring voor recht of veroordeling tot schadevergoeding in natura kon bewerkstelligen. Schadevergoeding in geld was echter uitgesloten.[4]

Dit is verleden tijd. Met de komst van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: ‘WAMCA’) kent het Nederlandse civiele recht een volstrekt nieuwe collectieve actieregeling die verkrijging van schadevergoeding in geld niet langer verbiedt of uitsluit. Nadat de nieuwe regeling op 29 januari 2019 met algemene stemmen was aangenomen door de Tweede Kamer, is de WAMCA op 19 maart 2019 door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. Een etmaal later publiceerde de minister de WAMCA in het Staatsblad.[5] De WAMCA is in werking getreden op 1 januari 2020.[6]

Deze bijdrage heeft ten doel op een toegankelijke manier het Nederlandse collectieve actierecht en het belang en de inhoud van de WAMCA uiteen te zetten. De indeling van deze bijdrage is als volgt. Allereerst behandel ik het ‘pre-WAMCA-tijdperk’.[7] Hoe zag het collectieve actierecht er voor 2020 uit (§2)? Vervolgens sta ik kort stil bij de parlementaire geschiedenis van de nieuwe regeling (§3). In §4 bespreek ik de WAMCA in vogelvlucht. Alle belangrijke kenmerken van de nieuwe regeling komen aan bod. In §5 staat de kritiek op de WAMCA centraal. Ik sluit deze bijdrage af met een conclusie (§6).

2. In den beginne

2.1 Het ontstaan van de collectieve actie

De discussie omtrent de invoering van een collectieve actie kwam op gang in de jaren zeventig van de vorige eeuw.[8] De hoeveelheid jurisprudentie en wetgeving met betrekking tot de bevoegdheid van belangenbehartigers nam in de daaropvolgende jaren gestaag toe en in 1994 werd ons Burgerlijk Wetboek uiteindelijk voorzien van een bepaling die ziet op de collectieve actie.[9] Artikel 3:305a BW (oud) voorzag in een middel om talloze gelijksoortige vorderingen te bundelen in één rechtsvordering, hetgeen de efficiëntie ten goede kwam en de kosten kon drukken.[10] Zoals reeds is opgemerkt, was schadevergoeding in geld uitgesloten. Naast deze onmogelijkheid kende artikel 3:305a BW (oud) een andere belangrijke beperking: de uitspraak in collectieve actie bond formeel enkel en alleen de belangenbehartiger en de verweerder. Het gevolg? Met een verklaring voor recht op zak – die formeel bezien enkel en alleen gelding had in de relatie tussen de belangenbehartiger en de verweerder – dienden gelaedeerden ofwel een schikking te bewerkstelligen ofwel een individuele en zelfstandige zaak aanhangig te maken ter verkrijging van de verlangde schadevergoeding.[11] Laatstgenoemde is kostbaar, eerstgenoemde erg lastig.

2.2 De WCAM

In 2005 is de Wet collectieve afwikkeling massaschade (hierna: ‘WCAM’) in werking getreden.[12] Deze wet maakt het mogelijk dat het gerechtshof Amsterdam op verzoek van partijen een collectieve schikking verbindend kan verklaren voor alle gelaedeerden (met uitzondering van diegenen die uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van dit recht).[13] De directe aanleiding voor de WCAM was de welbekende DES-jurisprudentie.[14] De in deze zaak getroffen schikking is later dan ook verbindend verklaard overeenkomstig de WCAM.[15] Dankzij de WCAM zijn gelaedeerden in sommige gevallen niet langer genoodzaakt individuele procedures te starten ter verkrijging van schadevergoeding.[16] Bovendien wordt de aangesproken partij niet in talloze procedures betrokken en worden tegenstrijdige uitspraken in losse procedures voorkomen.[17] De WCAM komt de efficiëntie en het prijskaartje van het collectieve actierecht ten goede in de gevallen waarin een schikking kan worden getroffen.

2.3 Ruimte voor verbetering

Desalniettemin doet zich zo nu en dan het onwenselijke scenario voor dat een schikking uitblijft. In dit geval biedt de WCAM geen uitkomst – zonder een getroffen schikking kan het gerechtshof ook geen schikking verbindend verklaren – en zijn gelaedeerden alsnog aangewezen op een individuele procedure ter verkrijging van schadevergoeding.[18]

Ook in andere opzichten kende de collectieve actieregeling nog haken en ogen. Ondanks de vele ontwikkelingen die het Nederlandse collectieve actierecht sinds de jaren zeventig had doorgemaakt, bestond er dus nog altijd ruimte voor verbetering en vooruitgang. Eind 2011 werd een volgende stap gezet: de aanzet tot een wettelijke collectieve schadevergoedingsactie. In het vervolg zet ik globaal de totstandkoming van de WAMCA uiteen.

3. Het wetgevingsproces van de WAMCA

3.1 De Motie Dijksma en het voorontwerp

De WAMCA kent een uitgebreide totstandkomingsgeschiedenis en vindt haar oorsprong in de motie-Dijksma. Deze motie dateert van november 2011 en bevat het verzoek aan de regering om “een brief te sturen met daarin een stappenplan om te komen tot de toekenning van het recht voor representatieve belangenorganisaties om schade collectief te verhalen, door de WCAM en het BW op dit punt […] aan te passen.[19] Het doel? Het waarborgen van het fundamentele recht van de consument op schadevergoeding.[20]

De motie bleef niet onopgemerkt en de wens voor een collectieve schadevergoedingsactie werd ter harte genomen. In juli 2014 werd een voorontwerp voor een nieuwe wet ter consultatie voorgelegd.[21] Het werd in de literatuur met veel kritiek ontvangen.[22] Mijns inziens terecht. Naar aanleiding van de consultatieronde is vervolgens een praktijkgroep opgericht (“de Aanbevelingen Juristengroep”) die advies moest uitbrengen aan de minister.[23]

3.2 Wetsvoorstel

In november 2016 werd het wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer.[24] Het doel van het wetsvoorstel is de bevordering van de efficiëntie en effectiviteit van de afwikkeling van collectieve massaschade.[25] De minister stelt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat men streeft naar een balans tussen het belang van gelaedeerden om hun rechten te kunnen verwezenlijken enerzijds en het belang van aangesproken partijen om beschermd te worden tegen ongefundeerde en lichtzinnige claims (‘frivolous claims’) anderzijds.[26]

Het wetgevingsproces is dynamisch. Voor de totstandkoming van de WAMCA blijkt dit evenzo; het is vallen en opstaan, nieuwe kritiek resulteert in een volgende aanpassing. Hoewel het wetsvoorstel positiever ontvangen werd dan het voorontwerp en er eind 2016 reeds veel wijzigingen waren doorgevoerd, bestond er wel degelijk nog veel kritiek.[27]

3.3 Nota van wijziging

De laatste aanpassingen zijn uiteindelijk geïntroduceerd in enkele nota van wijziging en een aantal amendementen.[28] Met de nota van wijziging van 12 januari 2018 wordt een eerder voorgenomen concentratiebepaling geschrapt.[29] De rechtbank Amsterdam zou toch niet exclusief bevoegd zijn ten aanzien van massaschadeclaims. Bovendien wordt een tweede ‘opt-out-mogelijkheid’ in de wet opgenomen; niet enkel na benoeming van de belangenbehartiger – zoals reeds in het wetsvoorstel voorgenomen – maar ook nadat het tot een eventuele collectieve regeling is gekomen, kan een gelaedeerde nu ‘uit de procedure stappen’. Bij amendement van 20 december 2018 zijn de ontvankelijkheidseisen tenslotte verder aangescherpt.[30]

Op 29 januari 2019 is de WAMCA met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Op 19 maart 2019 is de nieuwe collectieve actieregeling door de Eerste Kamer als hamerstuk afgedaan. De wet was eindelijk rond.

4. De WAMCA in vogelvlucht

In het vervolg bespreek ik in hoofdlijnen hoe de nieuwe collectieve actieprocedure die de WAMCA introduceert, verloopt.

Schikken prevaleert boven het voeren van een gerechtelijke procedure, zo meent de wetgever. Om deze reden is een belangenbehartiger op straffe van niet-ontvankelijkheid allereerst verplicht in overleg te treden met de aangesproken partij over het gevorderde.[31] Mogelijkerwijs kan een belangenbehartiger voor alle gelaedeerden een schikking bewerkstelligen. Dit kost minder geld en minder tijd. Wordt geen schikking getroffen en zijn twee weken verstreken na de ontvangst van het verzoek om in overleg te treden, dan kan worden aangenomen dat de belangenbehartiger in ieder geval voldoende heeft getracht in overleg te treden met de aangesproken partij alvorens ‘naar de rechter te stappen’.

Leidt het overleg met de aangesproken partij niet tot een onderling te treffen regeling, dan kan de belangenbehartiger een gerechtelijke procedure aanzwengelen door een procesinleiding op te stellen en in te dienen. De eiser is na indiening van de procesinleiding verplicht om de collectieve actie in een daartoe bestemd register in te schrijven. Vanaf de inschrijving in het centrale register begint een termijn van in beginsel drie maanden te lopen. Gedurende deze periode kunnen ook andere belangenbehartigers zich melden en een eigen vordering – die ziet op dezelfde gebeurtenis, rechtsvragen en feitelijke vragen – inschrijven en instellen bij dezelfde rechtbank als waar de initiële vordering is ingesteld.[32] Mijns inziens is een termijn van drie maanden erg lang en onnodig vertragend.

De rechter toetst na het verloop van de genoemde termijn of de belangenbehartigers die zich hebben aangemeld voldoen aan alle ontvankelijkheidseisen.[33] Zo mogen de bestuurders van de 305a-organisatie geen winstoogmerk hebben en dient de rechtsvordering die de belangenhartiger instelt een ‘voldoende nauwe band’ met de Nederlandse rechtssfeer te hebben. De wetgever hoopt met voldoende strenge ontvankelijkheidseisen een ongewenste claimcultuur te kunnen weren.[34] Het omstreden artikel 3:305a lid 3 BW (nieuw), de zogeheten ‘scope rule’, beoogt een ‘aanzuigende werking’ van buitenlandse vorderingen te voorkomen door een zekere connexiteit met de Nederlandse rechtssfeer voorop te stellen.[35] Op deze omstreden regel kom ik terug in paragraaf 5.1.

Heeft de belangenbehartiger daarenboven aangevoerd dat collectieve afwikkeling efficiënter en effectiever is dan het één voor één instellen van individuele vorderingen en blijkt niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering[36], dan kan door de rechter een Exclusieve Belangenbehartiger (hierna: ‘EB’) worden aangewezen.[37] Dit lijken mij geen hele strenge eisen te zijn. Voor kleine partijen is zelfstandig procederen, zoals eerder opgemerkt, vaak kostbaar en moeilijk. Een massaclaim komt de efficiëntie en effectiviteit van schadeafwikkeling hierom in veel gevallen ten goede. Ook meen ik dat aan de deugdelijkheidseisen van de vordering niet te zwaar getild moet worden. Mijns inziens zal gekeken naar de wetsgeschiedenis enkel een daadwerkelijk lichtzinnige en ongegronde claim prima facie als ondeugdelijk worden aangemerkt. Zou aan genoemde criteria te streng de hand worden gehouden, dan zou een groot aantal gelaedeerden (collectieve) rechtsbescherming worden ontzegd, hetgeen niet kan stroken met hetgeen de wetgever heeft beoogd.

Tegen de benoeming van een EB staat geen rechtsmiddel open.[38] De EB verricht de proceshandelingen. Desalniettemin blijven ook de niet als EB aangewezen belangenbehartigers partij in de procedure.[39] Opmerkelijk is mijns inziens het volgende. Als de belangen van gelaedeerden dermate diffuus zijn, dat aanwijzing van meerdere EB’s noodzakelijk wordt geacht, kan de rechter zelfs daartoe over gaan. Hoewel bepleit kan worden dat met benoeming van meerdere EB’s specifieke omstandigheden van individuele gelaedeerden kunnen worden meegenomen in het rechterlijk oordeel en concrete belangen van gelaedeerden zo beter worden beschermd tegen abstractie, leidt mijns inziens het introduceren van meerdere exclusieve belangenbehartigers ook tot een onevenredige verzwaring van de procedure. Bovendien kan abstraheren van concrete feiten en omstandigheden in sommige gevallen ook voordelig uitpakken. Ik merk op dat er aan de nieuwe regeling – naast het door de minister opgemerkte streven naar een evenwicht tussen de belangen van gelaedeerden en de belangen van aangesproken partijen – een tweede verscholen balansoefening ten grondslag heeft gelegen. De verhouding tussen efficiëntie en effectiviteit enerzijds en de mogelijkheid om zo veel mogelijk individuele omstandigheden in de rechterlijke beoordeling te betrekken anderzijds. Klaarblijkelijk heeft de wetgever op dit punt een integrale behandeling verkozen boven snelheid.

Na het bepalen van de EB(’s) kunnen gelaedeerden ertoe beslissen uit de procedure te stappen middels een opt-out-verklaring. Voor buitenlandse gelaedeerden geldt een afwijkend regime. Zij dienen met een schriftelijke mededeling aan de griffie te expliciteren dat zij willen ‘instappen’. Voor niet-Nederlandse gedupeerden geldt dus een optin-systeem. Ook hieruit blijkt de vrees van de wetgever dat Nederland tot een claimwalhalla verwordt.

Zodra de opt-out– respectievelijk opt-in-termijnen zijn verstreken, staat vast wiens belangen de aangewezen 305a-organisatie in abstracto behartigt. Artikel 1018g Rv (nieuw) biedt vervolgens ruimte voor nieuwe schikkingspogingen. Lopen onderhandelingen opnieuw op niets uit, dan zet de rechter het laatste middel in. De rechter stelt zelf een regeling voor collectieve schadevergoeding vast op grond van artikel 1018i lid 2 Rv (nieuw). Is deze eenmaal door de rechter vastgesteld, dan worden gelaedeerden hiervan in kennis gesteld en bestaat er voor hen een tweede – en tevens laatste – kans voor in- respectievelijk uittreding. Besluit een Nederlandse gelaedeerde niet tijdig om tot opt-out over te gaan, dan geldt de getroffen regeling onverkort voor hem of haar. En andersom: besluit een buitenlandse gelaedeerde niet tijdig ‘in te stappen’, dan geldt de regeling niet voor hem of haar.

5. Zwakteboden van de WAMCA

Met een collectieve actie zijn vaak vele en grote belangen gemoeid. Uit paragraaf 2 blijkt dat het Nederlandse collectieve actierecht een bewogen historie kent. Na een jarenlang wikken en wegen is de nieuwe regeling in 2020 een feit. Iedere wet kent echter kinderziektes; de WAMCA is hierop geen uitzondering. In het vervolg bespreek ik kort en bondig enkele zwakteboden van de WAMCA.

5.1 Selectie aan de poort

Allereerst de ontvankelijkheidseisen. De wetgever vreest dat een ‘aanzuigende werking’ van buitenlandse partijen de overbelasting van de rechterlijke macht tot gevolg zou kunnen hebben. Om te voorkomen dat een Nederlandse collectieve schadevergoedingsactie wordt gebruikt voor zaken ‘waarin verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer ontbreekt’, heeft de wetgever de ontvankelijkheidseisen aangescherpt.[40] Van een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer is sprake als a) de rechtspersoon aannemelijk maakt dat het merendeel van de gelaedeerden in Nederland verblijfplaats heeft, b) de aangesproken partij gewone verblijfplaats in Nederland heeft en ‘bijkomende omstandigheden’ wijzen op een ‘voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer’, of c) de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de rechtsvordering betrekking heeft, in Nederland heeft of hebben plaatsgevonden.

Terecht worden vraagtekens gezet bij de houdbaarheid van deze selectie aan de poort.[41] Bij menig jurist gaan de bellen al rinkelen. Een ontvankelijkheidseis die woonplaats en nationaliteit vooropstelt, dat is al gauw in strijd met het discriminatieverbod ex artikel 18 VWEU.[42] Bovendien roept de scope rule het risico in het leven dat massaclaims ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter wel internationaal bevoegd is, desalniettemin onbehandeld blijven wegens de strenge territoriale ontvankelijkheidseisen.[43] Dit is een kwalijke zaak. De vraag is maar of de scope rule bij het Hof van Justitie van de Europese Unie standhoudt. [44] Voldoende ruimte voor discussie dus. Ik denk dat het – met het oog op vrij verkeer – moeilijk is de scope rule te verdedigen en hard te maken dat deze geen ongerechtvaardigde discriminatoire elementen bevat.

5.2 Geldverstrekkers

Ook omtrent de financiering van de 305a-organisatie bestaan twijfels.[45] De kosten van een collectieve actie bedragen als snel tussen de € 3.000.000 en € 7.000.000.[46] Het is een goede zaak dat het materiële recht voorziet in een collectieve schadevergoedingsactie, opdat gedupeerden vorderingen in kunnen stellen waar zij anders van af zouden moeten zien, maar noodzakelijk is dan wel dat dit recht ook daadwerkelijk kan worden uitgeoefend. De financiering van de belangenbehartiger is cruciaal.[47] Wie draagt deze kosten en – belangrijker – onder welke voorwaarden? Een antwoord blijft uit, zo lijkt.

Partijen zijn veelal afhankelijk van Third Party Funding, erkent de minister.[48] Derden staan in een dergelijk geval in voor de financiering van de collectieve actie in ruil voor een geldelijke tegenprestatie; men denke hierbij aan een deel van de opbrengst van de actie. De commerciële procesfinanciering wordt volgens sommigen door de nieuwe regeling echter ontmoedigd als gevolg van het afzweren van een claimcultuur.[49] Blijft Third party funding voorlopig ongereguleerd – zoals momenteel het geval is – [50] en is procesfinanciering derhalve onzeker, dan komt de equality of arms in het geding.[51] De aangesproken laedens is vaak een grote onderneming met afdoende middelen voor een degelijke verdediging. Een groep gedupeerden kan de € 3.000.000 tot € 7.000.000 veelal niet uit eigen zak betalen.

De wetgever is afwachtend. Hoewel de rechter de procesovereenkomst kan toetsen om te controleren of belangen van gedupeerden voldoende gewaarborgd zijn in de bedongen financieringsconstructie,[52] blijft regulering van procesfinanciering verder uit. Dit is mijns inziens problematisch. Zolang er twijfel bestaat omtrent de financiering van claims en masse, zal geen enkele financier in willen springen. Hoewel voor procesfinanciers het rendement op massaclaimzaken groot kan zijn, is mijns inziens het risico op verlies nog vele malen groter indien omtrent financieringsconstructies geen duidelijkheid bestaat. Regulering kan een houvast bieden. Het is goed dat de wetgever met art. 3:305a BW (nieuw) voorziet in een krachtig instrument en kleinere gedupeerde partijen hiermee juridisch bewapend kunnen worden. Een 3:305a-vordering is echter een lege huls als voor een praktisch probleem als financiering geen concrete oplossingen wordt geboden.

5.3 Overige bedenkingen

Tenslotte twee laatste bedenkingen. De WAMCA is ook uitvoerig bekritiseerd op het introduceren van een opt-out-systeem voor gelaedeerden. Omdat een gedupeerde deel uitmaakt van de collectieve actie totdat deze uittreedt, wordt in de literatuur gevreesd dat onduidelijkheid zal ontstaan voor de aangesproken partij wie uiteindelijk ook daadwerkelijk schade verhaald wil zien.[53] De kans is groot dat een niet verwaarloosbaar gedeelte van de partijen bij de procedure geen of weinig interesse heeft in de procedure. Duidelijkheid omtrent het draagvlak van de collectieve actie is daarenboven van belang voor de EB, de financierende partij en bij uitstek de rechter. Onduidelijkheid komt de procedure niet ten goede.

Een laatste aandachtspunt is de Richtlijn representatieve vorderingen.[54] Ook deze richtlijn beoogt schadevergoeding in collectieve actie mogelijk te maken.[55] Een interessante kwestie is hoe deze richtlijn zich tot de WAMCA zal gaan verhouden.

Vanzelfsprekend kan worden getwist over de vraag of de aangehaalde zwakteboden daadwerkelijk problemen vormen. Daartegenover staat dat er nog talloze andere kanttekeningen bij de WAMCA geplaatst kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan het opt-in-model voor buitenlandse gedupeerden. Mijn beschouwing is allesbehalve limitatief. Ik benadruk wel dat om de redenen die ik in de paragrafen 5.1 en 5.2 uiteen heb gezet, de ontvankelijkheidseisen en de financiering van procespartijen twee punten zijn die nadere aandacht verdienen. Misschien van u, de lezer, maar vooral van procespartijen, de wetgever en de rechter. De praktijk zal uitwijzen of er sprake is van kinderziekten of van heuse weeffouten.

6. Conclusie

Met de intreding van het nieuwe decennium kent het Nederlandse recht een kersverse collectieve actieregeling. Ik herinner mij nog goed de verbazing toen ik in de collegebanken vernam en leerde dat het verkrijgen van schadevergoeding in collectieve actie wettelijk was uitgesloten. Des te meer juich ik toe dat dit gegeven nu verleden tijd is. De vraag die rest is of de WAMCA alle verwachtingen waar kan maken.

De WAMCA voorziet onder meer in een uitgebreide nieuwe set aan regels omtrent ontvankelijkheid van belangenbehartigers. Ook is het verloop van de procedure op de schop genomen. De wet heeft een bewogen totstandkomingsgeschiedenis en de weg van motie tot geldend recht is een lange. De wet is nu een feit.

De wetgever heeft beoogd in ieders belangen te voorzien. De praktijk zal leren of de nieuwe collectieve regeling tegemoetkomt aan alle partijen. Ik meen dat in dit kader een belangrijke rol toe zal komen aan de rechtspraak. Desalniettemin zijn er veel vragen waarop nog geen antwoord bestaat. Ik hoop dat deze wet – naast de juridische kanttekeningen die bij de regeling kunnen worden geplaatst – niet wordt geremd door praktische bezwaren, zoals financiering. Ik hoop dat de wet daadwerkelijk – niet enkel in de systematiek van de wet, maar ook in de praktijk – de juiste balans tussen gedupeerde en aangesprokene en het evenwicht tussen tempo en integraliteit weet te bewerkstelligen, opdat de WAMCA kan worden beschouwd als een geslaagde stap in de ontwikkeling van het Nederlandse collectieve actierecht.

[1] A. van der Krans, ‘Van WCAM naar WAMCA: class actions in Nederland?’, Onderneming en Financiering 2019 (27) 3.

[2] Wet van 6 april 1994, Stb. 1994, 269.

[3] Zie ook C.M.D.S. Pavillon, ‘Leent het materiële privaatrecht zich voor de afwikkeling van massaschade? Een onderzoek naar de veralgemeniseerde toepassing van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht in het pre-WAMCA-tijdperk’, RMT 2019/4.

[4] Artikel. 3:305a lid 3 BW (oud).

[5] Wet van 20 maart 2019, Stb. 2019, 269.

[6] Stb. 2019, 447.

[7] Deze term ontleen ik aan Pavillon, RMT 2019/4.

[8] I. Tillema, ‘Commerciële actoren in massaschadezaken: pionieren tussen toegang tot het recht en claimcultuur’, AA 2019/6.

[9] Ibid. Zie deze bijdrage voor een uitgebreidere uiteenzetting van de ontwikkeling van de ‘kollektieve aktie’.

[10] Deze strekking is heden ten dage niet veranderd. Door vorderingen van individuele gelaedeerden te verenigen in één actie wordt voorkomen dat gelaedeerden af (moeten) zien van een rechtsgang wegens te hoge kosten. Bovendien is de kans op toewijzing van schadevergoeding n.a.v. strooischade veelal groter. Door bundeling van vorderingen wordt geabstraheerd van concrete feiten, hetgeen voor gelaedeerden voordelig kan uitpakken. Zie A.J. Rijsterborgh, ‘Het begroten van de schadevergoeding in een collectieve actie’, MvV 2017/11. Vgl. M. Oudenaarden, ‘De nieuwe Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie: een welkome ‘stok achter de deur’ of een doos van Pandora?’, Bb 2019/74.

[11] De uitspraak in collectieve actie is natuurlijk wel relevant bij de rechterlijke beoordeling in de individuele procedures. Zie G.F.E. Koster, Collectief schadeverhaal (O&R nr. 105) 2018/5.2.1.2; J.M.L. van Duin en R.S.I. Lawant, ‘Wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie: ontbrekende schakel of brug te ver?’, TCR 2015/1.

[12] Wet van 5 juli 2005, Stb. 2005, 340.

[13] Artikel. 7:907 BW e.v.

[14] HR 9 oktober 1992, NJ 1994/535, m.nt. C.J.H. Brunner (DES-dochters).

[15] Hof Amsterdam 1 juni 2006, NJ 2006/461.

[16] Het aantal WCAM-schikkingen is desalniettemin erg beperkt. Zie ook Van Duin en Lawant, TCR 2015/1.

[17] Van der Krans, Onderneming en Financiering 2019 (27) 3.

[18] Tillema, AA 2019/06.

[19] Kamerstukken II 2011/12, 33000-XIII, 14.

[20] Ibid.

[21] Zie T.M.C. Arons & G.F.E. Koster, ‘Voorontwerp wet afwikkeling massaschade in een collectieve actie. Het sluitstuk van de collectieve actie’, Ondernemingsrecht 2014/137. Voor een uitgebreide behandeling van het voorontwerp zie tevens T.Bosters e.a. ‘Voorontwerp afwikkeling massaschade in collectieve actie’, NJB 2015/1138; Van Duin en Lawant, TCR 2015/1.

[22] J.S. Kortmann, ´Wetsvoorstel afwikkeling massaschade in collectieve actie (34608)’, NJB 2018/407.

[23] Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3 (MvT).

[24] Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3 (MvT).

[25] Ibid.

[26] Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3 (MvT). Aan dit evenwicht wordt in de memorie van toelichting meermaals gerefereerd, zie E. Bauw en S. Voet, ‘Van stok achter de deur tot keurslijf?’, NJB 2017/206.

[27] Zie Kortmann, NJB 2018/407.

[28] Voor door mij onbehandeld gelaten wijzigingen verwijs ik naar de parlementaire geschiedenis.

[29] Kamerstukken II 2017/18, 34608, nr.6.

[30] Kamerstukken II 2018/19, 34608, nr. 12.

[31] Artikel 3:305a lid 3 sub c BW (nieuw).

[32] Artikel 1018d Rv (nieuw).

[33] Met deze ontvankelijkheidseisen wordt een deel van de regels uit de Claimcode 2019 wettelijk verankerd. Zie o.a. I.N. Tzankova, ‘Wetsvoorstel collectieve schadevergoedingsactie: een oplossing voor welk probleem ook alweer?’, TVP 2017/4; Y. van den Winkel, ‘Collectieve schadevergoedingsactie nu ook mogelijk in Nederland’, Solv.nl 28 maart 2019. Minder strenge ontvankelijkheidseisen gelden ingevolge artikel 3:305a lid 6 BW (nieuw) indien de rechtsvordering van de belangenbehartiger een ideëel doel kent en aan de vordering een zeer beperkt financieel belang ten grondslag ligt of de aard van de vordering van de rechtspersoon anderszins aanleiding geeft voor verlichte ontvankelijkheidseisen.

[34] Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3 (MvT).

[35] Ibid.

[36] Om ‘onzinnige claims’ te voorkomen kan de rechter ingevolge artikel 1018l Rv (nieuw) de niet in het gelijkgestelde partij veroordelen in de advocaatkosten van de wederpartij tot maximaal een vijfvoud daarvan als blijkt van een dergelijke ondeugdelijke vordering. Ook kan de niet in het gelijkgestelde partij worden veroordeeld in de redelijke en evenredige gerechtskosten en ‘andere kosten’ die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt.

[37] Zie voor de omstandigheden die de rechter bij aanwijzing in aanmerking neemt artikel 1018e Rv (nieuw).

[38] Dit zou volgens Bauw en Voet door de wetgever zijn besloten omwille van de efficiëntie en snelheid van de WAMCA-procedure. Zie Bauw en Voet, NJB 2017/206.

[39] Artikel 1018e lid 3 Rv (nieuw).

[40] Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3 (MvT).

[41] Zie uitgebreid over de scope rule C.G. van der Plas, ‘De collectieve actie 2.0 in grensoverschrijdende zaken: het territoriaal ontvankelijkheidsvereiste onder de loep’, NIPR 2019/3.

[42] Ibid.

[43] Ibid.

[44] Evenmin is duidelijk of de angst voor een Amerikaanse claimcultuur überhaupt terecht is. Uit onderzoek blijkt dat het beeld van de talloze frivolous claim actions onterecht is en het beeld van cowboypraktijken in het collectieve actierecht pertinent onjuist. Zie Tzankova, TVP 2017/4.

[45] Zie bijvoorbeeld W.H. van Boom, ‘WCA, WCAM, WCAM’, TvC, 2019/4; M.F.J.N. van Osch, ‘De rol van de rechter in het wetsvoorstel massaschade in collectieve actie’, TvPP 2018/4; Van der Krans, Onderneming en Financiering 2019 (27) 3; I. Tillema, AA 2019/06. Zie M.F.J.N. van Osch, ‘De rol van de advocatuur in massaschadeclaims’, TvPP 2019/3 over de betaling aan de advocaat.

[46] Tzankova, TVP 2017/4.

[47] Ingevolge artikel 3:305a lid 2 sub c BW (nieuw) is voor ontvankelijkheid van de belangenbehartiger zelfs vereist dat de 305a-organisatie over voldoende middelen beschikt.

[48] Kamerstukken II 2016/17, 34608, nr. 3 (MvT).

[49] Tzankova, TVP 2017/4.

[50]Van Duin en Lawant, TCR 2015/1.

[51] Tzankova, TVP 2017/4.

[52] Artikel 1018i lid 2 Rv (nieuw).

[53] Zie bijvoorbeeld Koster, Collectief schadeverhaal (O&R nr. 105) 2018/5.6.2.2.

[54] Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG, COM/2018/184.

[55] B.M. Katan en D.L. Barbiers, ‘De richtlijn representatieve vorderingen komt eraan. Wat te doen met de WAMCA?’, NTBR 2019/27.