Search
Close this search box.
Search
Close this search box.

Faillissement Yukos Oil

Auteur:
Onbekend
  1. Inleiding

De Moscow City Arbitrazh Court verklaart, na uitlokking door de Russische autoriteiten[1], op 1 augustus 2006 de Russische vennootschap Yukos Oil failliet. Deze is op dat moment enig aandeelhouder van de Nederlandse dochtermaatschappij, Yukos Finance B.V. De curator van Yukos Oil vervangt, door uitoefening van het stemrecht als enig aandeelhouder, de bestuurders van Yukos Finance en draagt daarna de aandelen in Yukos Finance aan Promneftstroy over. Deze handelingen leiden tot een langdurig juridisch conflict.

De ontslagen bestuurders stellen zich op het standpunt dat het Russische faillissement slechts territoriale werking heeft. Als gevolg daarvan vallen de aandelen in Yukos Finance niet in de faillissementsboedel, waardoor de curator de stemrechten op die aandelen niet kan uitoefenen en de aandelen niet kan overdragen aan Promneftstroy.

Bijna 12,5 jaar later kopt het FD op 21 januari 2019 uiteindelijk: ‘Oud-aandeelhouders krijgen na tien jaar een deel van Yukos terug’. Wat is er in de tussentijd gebeurd? Deze Update geeft een beknopt overzicht van de strijd rondom Yukos Finance.

 

  1. Universaliteitsbeginsel en territorialiteitsbeginsel

Op het faillissement van Yukos Oil zijn de nationale conflictenregels van internationaal privaatrecht – en niet de Insolventieverordening – van toepassing, omdat het centrum van de voornaamste belangen van Yukos Oil niet in een van de lidstaten van de Europese Unie ligt.[2]

Bij de werking van een niet-EU faillietverklaring zijn twee uitgangspunten mogelijk: a) de faillietverklaring ziet op het gehele vermogen van de schuldenaar, ongeacht waar het zich bevindt (universaliteitsbeginsel) en b) de faillietverklaring werkt, vanwege het soevereiniteitsbeginsel, alleen in het land waar het faillissement is uitgesproken (territorialiteitsbeginsel).[3]

Het commune Nederlands internationaal privaatrecht (art. 203-205 Fw) regelt niet wat de werking is van een buitenlandse faillietverklaring. Het is dus de vraag welk van deze twee uitgangspunten in Nederland de overhand heeft.

 

  1. Kortgedingprocedure

Op 19 december 2008 oordeelde de Hoge Raad in kort geding – anders dan Gerechtshof Amsterdam[4] – dat de uitoefening van het stemrecht op de aandelen door de curator een vraag is van faillissementsrecht (en niet van vennootschapsrecht). Het hof had dus moeten onderzoeken of het territorialiteitsbeginsel aan de uitoefening van de stemrechten in de weg staat.[5] Hij overwoog vervolgens:

Voor zover niet bij een Nederland bindende internationale regeling anders is bepaald, heeft een in een ander land uitgesproken faillissement territoriale werking, niet alleen in die zin dat het daar op het vermogen van de gefailleerde rustende faillissementsbeslag niet mede omvat zijn in Nederland aanwezige baten (vgl. HR 2 juni 1967, NJ 1968, 16), maar ook in dier voege dat de rechtsgevolgen die door het faillissementsrecht van dat andere land aan een faillissement worden verbonden in Nederland niet kunnen worden ingeroepen voor zover zij ertoe zouden leiden dat onvoldane crediteuren zich niet meer kunnen verhalen op – tijdens of na afloop van het faillissement – in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van de (voormalige) gefailleerde (HR 31 mei 1996, nr. 16007, NJ 1998, 108). Aan de werking in Nederland van andere gevolgen van een in het buitenland uitgesproken faillissement staat dit territorialiteitsbeginsel niet in de weg (vgl. HR 24 oktober 1997, nr. 16394, NJ 1999, 316).

De Hoge Raad verwerpt – ondanks de gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht – het cassatieberoep, omdat “uitoefening van de stemrechten op de aandelen Yukos Finance tot gevolg zal hebben dat onvoldane crediteuren van Yukos zich niet meer kunnen verhalen op in Nederland aanwezige vermogensbestanddelen van Yukos”.

 

  1. Bodemprocedure

In de bodemprocedure procederen partijen opnieuw tot de Hoge Raad. Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat het territorialiteitsbeginsel niet toestaat dat de Russische curator de aandelen in het Nederlandse Yukos Finance liquideert teneinde de opbrengst daarvan uit te keren aan de in Rusland erkende crediteuren. Naar Nederlands recht vallen de aandelen immers niet onder het faillissementsbeslag. De liquidatie zou ertoe leiden dat de aandelen feitelijk wel in de vereffening van de boedel worden betrokken.[6]

In het arrest van 13 september 2013 herhaalt de Hoge Raad zijn overweging uit het arrest van 19 december 2008. De curator kan in beginsel ook met betrekking tot in Nederland aanwezig vermogen dat tot de failliete boedel behoort – maar waarop het faillissementsbeslag niet rust – , beheers- en beschikkingshandelingen verrichten, mits a) de curator daartoe naar het recht van de lex concursus[7] bevoegd is, en b) met dien verstande dat tot aan het moment van levering gelegde beslagen moeten worden gerespecteerd nu die vermogensbestanddelen niet onder het faillissementsbeslag vallen.[8] Gelet hierop berust het oordeel van Gerechtshof Amsterdam op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt het arrest, waarbij hij nog meegeeft:

Het hof heeft bij de beoordeling van de vorderingen van Promneftstroy blijkens rov. 3.3.2 in het midden gelaten of het Russische faillissementsvonnis inderdaad tot stand is gekomen op een wijze die strijdig is met de Nederlandse openbare orde, omdat naar zijn oordeel reeds het territorialiteitsbeginsel meebrengt dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen Yukos Finance is geworden, en dat haar vorderingen als tussenkomende partij moeten worden afgewezen. Omdat de tegen dit oordeel van het hof gerichte, voormelde, klachten van onderdeel II doel treffen, zal het verwijzingshof voor zover nodig alsnog mede de gegrondheid hebben te beoordelen van de tegen voormeld oordeel van de rechtbank gerichte grieven.

Gerechtshof Amsterdam (na verwijzing)[9] onderzoekt vervolgens aan de hand van art. 431 Rv en het arrest Gazprombank[10] wat de werking is van het Russische faillissementsvonnis.[11] Hij besteedt daarbij zeer uitvoerig aandacht aan de Russische procedure en komt vervolgens tot de conclusie dat de Russische autoriteiten de Russische (belasting)rechtsregels hebben geschonden met het kennelijke oogmerk om de betalingsonmacht en uiteindelijk het faillissement van Yukos Oil uit te lokken. Daarmee is het faillissementsvonnis, zowel procedureel als materieel, strijdig met de openbare orde en komt het niet voor erkenning in aanmerking.

 

  1. De finale

Tegen het oordeel van Gerechtshof Amsterdam wordt cassatie ingesteld, waarin onder meer wordt geklaagd over de toepassing van de openbare orde-exceptie en het oordeel van het hof over het oogmerk van de Russische autoriteiten om Yukos Oil failliet te laten gaan. Op 18 januari 2019 verwerpt de Hoge Raad de cassatieklachten, met onder meer de volgende overweging:

In rov. 4.60.7 heeft het hof geoordeeld dat erkenning van het faillissementsvonnis, in de zin dat daaraan in Nederland rechtsgevolgen worden toegekend, strijdig is met de openbare orde, zowel wat het procedurele aspect als wat het materiële aspect betreft. In de aan dit oordeel ten grondslag liggende overwegingen ligt besloten dat het daarbij gaat om strijd met beginselen en waarden die in de Nederlandse rechtsorde als fundamenteel worden aangemerkt en dat daarmee de grenzen zijn overschreden waarbinnen nog rechtsgevolg kan worden verbonden aan het faillissementsvonnis. Het hof heeft in rov. 4.68 overwogen dat dit oordeel meebrengt dat rechtshandelingen die ter uitvoering van dat vonnis of op basis van dat vonnis in Nederland zijn verricht, zonder meer ongeldig zijn, ongeacht de gevolgen daarvan. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onvoldoende gemotiveerd. Een andere opvatting zou meebrengen dat aan het Russische faillissementsvonnis in Nederland alsnog rechtsgevolg zou worden toegekend. (Vgl. HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015, rov. 3.4.4.).[12]

Het gevolg daarvan:

Nu [curator] zijn bevoegdheid tot het ontslaan van [bestuurder M] en [bestuurder G] geheel ontleende aan de hoedanigheid van curator die hij op basis van dat vonnis had, is die beslissing nietig, evenals de daarop volgende beslissing om [bestuurder S] te benoemen. Achteraf bezien is [bestuurder S] nooit bestuurder van Yukos Finance geweest en zijn [bestuurder G] en [bestuurder M] dat steeds gebleven.[13] Oftewel: de oud-aandeelhouders krijgen na tien jaar Yukos Finance als “een deel van Yukos” terug.

Deze juridische strijd heeft voor Nederland ook iets opgeleverd, namelijk een beperkte reikwijdte van het territorialiteitsbeginsel: een buitenlandse curator kan in Nederland gelegen vermogensbestanddelen liquideren, ook al vallen Nederlandse vermogensbestanddelen in een niet-EU faillissement niet onder het faillissementsbeslag.[14]

 

[1] In deze Update kan ik niet ingaan op de nuances rondom de faillietverklaring. Het komt er kort gezegd op neer dat Yukos Oil met schijnvennootschappen heeft gefraudeerd in de Russische winstbelasting. Vervolgens kreeg Yukos Oil zeer excessieve boetes opgelegd die binnen zeer korte termijn betaald moesten worden, zonder mogelijkheid van uitstel of het betalen in termijnen. De Russische autoriteiten hebben daarbij eveneens de Russische belastingregels geschonden. Zie voor de nodige nuances: EHRM 20 september 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD001490204 (OAO Neftyanaya Kompaniya Yukos / Rusland), waarin de klachten voor een deel gegrond worden verklaard, maar voor een deel ook ongegrond. Zie ook: EHRM 31 juli 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0731JUD001490204 (Neftyanaya Kompaniya Yukos/Rusland), waarin de voormalig aandeelhouders een vergoeding van € 1,8 miljard krijgen.

[2] Nederland en Rusland hebben hierover ook geen verdrag gesloten.

[3] Polak/Pannevis, Insolventierecht 2017, par. 13.3.

[4] Gerechtshof Amsterdam 24 mei 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5682.

[5] Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG3573, JOR 2009/94 m.nt. P.M. Veder.

[6] Gerechtshof Amsterdam 19 oktober 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1035, JOR 2011/27 m.nt. P.M. Veder.

[7] Het op het faillissement toepasselijke recht. In het geval van Yukos Oil is dat Russisch recht.

[8] Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5668, JOR 2014/50 m.nt. R.I.V.F. Bertrams.

[9] Gerechtshof Amsterdam 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1695, JOR 2017/215 m.nt. M.A. Broeders.

[10] Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838 (Gazprombank). Hierin oordeelde de Hoge Raad dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is. Punten (ii) en (iii) zien op de openbare orde en staan centraal in de Yukos-zaak.

[11] Art. 431 Rv. en Gazprombank zijn hier niet rechtstreeks – maar bij wijze van analogie – van toepassing, omdat een faillietverklaring een constitutief vonnis is. Toekenning van betekenis aan buitenlandse constitutieve vonnissen is niet expliciet in de wet verankerd, maar vloeit voort uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 24 november 1916, NJ 1917/5). Het gaat in de kern om dezelfde problematiek als bij art. 431 Rv. en daarom dient volgens Gerechtshof Amsterdam getoetst te worden aan de criteria die de Hoge Raad in Gazprombank in het kader van art. 431 Rv. heeft ontwikkeld.

[12] Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54, JIN 2019/27 m.nt. E.J.H. Zandbergen en S. Lubberhuizen.

[13] Gerechtshof Amsterdam 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1695, JOR 2017/215 m.nt. M.A. Broeders rov. 4.87.

[14] Zie M.A. Broeders in zijn noot onder Gerechtshof Amsterdam 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1695, JOR 2017/215.