- Inleiding
Onlangs is de internetconsultatie Wet Modernisering Personenvennootschappen van start gegaan. De einddatum van deze consultatie is 31 mei 2019.[1] Het is daarom een goed moment de aandacht te vestigen op de personenvennootschap.
In een recente prejudiciële beslissing gaf de Hoge Raad een antwoord op de vraag wie de werkgever is bij een arbeidsovereenkomst met een vennootschap onder firma (hierna: ‘vof’).[2] In het arrest komt het rechtskarakter van de vof aan de orde en gaat de Hoge Raad in op de faillissementsrechtelijke aspecten hiervan. Het arrest is een genot voor iedere liefhebber van ondernemingsrecht en insolventierecht. Voor degenen die binnenkort het tentamen Stichting, Vereniging en Personenvennootschappen of Ondernemingsrecht hebben geeft het arrest een nuttige inkijk in het wezen van de personenvennootschap. Reden genoeg om hieraan een Update te wijden!
- Korte herhaling
De vof is geen rechtspersoon, maar wel een zelfstandig draagster van rechten en plichten.[3] Wanneer een vennoot handelt ‘in naam van de vof’[4], handelt hij namens de gezamenlijke vennoten en bindt hij de gezamenlijke vennoten. Een overeenkomst ‘met de vof’ is dan ook een overeenkomst met de gezamenlijke vennoten in hun hoedanigheid als vennoten. Iedere vennoot is hoofdelijk verbonden voor verbintenissen van de vennootschap en dus voor het geheel aansprakelijk voor verbintenissen van de vof. Een schuldeiser van de vof kan zijn vordering geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten en tegen iedere vennoot afzonderlijk. [5]
- Casus en rechtsvraag
De vof bestond uit twee vennoten. Op 1 april 2015 verklaarde de rechtbank Overijssel de vof en beide vennoten failliet. Dezelfde rechtbank hief vervolgens het faillissement van de vof op (bij gebrek aan baten). Het faillissement van beide vennoten werd omgezet in de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
In de verificatievergadering van beide schuldsaneringsregelingen van de vennoten diende het UWV een boedelvordering in van ongeveer € 20.000,- en een preferente vordering van ongeveer € 27.000,-. Het UWV heeft namelijk loon moeten betalen aan de werknemers die een arbeidsovereenkomst met de vof hadden gesloten. [6]
Na betwisting van beide vorderingen door de bewindvoerder, stapte het UWV naar de rechter.
Wie is de werkgever als een werknemer een arbeidsovereenkomst heeft gesloten “met de vof”? Is dat de vof afzonderlijk of ieder van de vennoten? Het antwoord op die vraag is van belang, omdat de vordering van het UWV een vordering is op ‘de werkgever’.[7] Alleen als ieder van de vennoten als werkgever aangemerkt kan worden, kan het UWV de vordering instellen in schuldsaneringsregeling van de vennoten.
- Wie is de werkgever?
De Hoge Raad oordeelt dat een arbeidsovereenkomst ‘met de vof’ moet worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten. De gezamenlijke vennoten zijn dus de werkgever in de zin van titel 7.10 BW. Dat is niet anders dan bij andere overeenkomsten.
Nu de verbintenissen uit de arbeidsovereenkomst op de gezamenlijke vennoten – en daarmee op iedere vennoot afzonderlijk – rusten, kan de werknemer dus, net als een schuldeiser van de vof, zijn vorderingen geldend maken jegens de gezamenlijke vennoten en jegens iedere afzonderlijke vennoot.[8] De Hoge Raad overweegt vervolgens dat er:
“geen grond [is] om bij de beantwoording van de vraag of een werknemer ‘van de vof’ een aan zijn vordering verbonden voorrecht geldend kan maken, onderscheid te maken tussen het geval waarin hij de vordering instelt jegens de gezamenlijke vennoten en dat waarin hij de vordering instelt jegens een individuele vennoot. De verbintenissen uit de arbeidsovereenkomst rusten immers op de gezamenlijke vennoten en daarmee op iedere vennoot afzonderlijk.”[9]
Helder. Dat aan de vof een zekere mate van zelfstandigheid toekomt, betekent niet dat de vordering van de werknemer op de vof anders behandeld dient te worden dan de vordering op de individuele vennoten.
Daarbij kan nog wel een complicatie optreden als een vennoot niet op hetzelfde moment failliet wordt verklaard als de vof. [10] Op grond van art. 40 lid 2 Fw geldt immers het loon vanaf de faillietverklaring als boedelschuld. De Hoge Raad voorziet dit probleem en biedt meteen helderheid:
“Die onderscheiden faillissementen dan wel schuldsaneringsregelingen gaan dan ook niet noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment in. In het licht hiervan […] brengt art. 40 lid 2 Fw mee dat aan een vordering als bedoeld in die bepaling, die in het faillissement van de vof een boedelschuld oplevert, tevens het karakter van boedelschuld toekomt in het faillissement respectievelijk de schuldsaneringsregeling van een vennoot, maar slechts voor zover die vordering betrekking heeft op de periode na het ingaan van laatstbedoeld faillissement of schuldsaneringsregeling.”
- Afsluiting
Een werknemer die een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een vof, bestaande uit twee vennoten, heeft uit zijn arbeidsovereenkomst drie loonvorderingen. Eén op de gezamenlijke vennoten en één op ieder van de vennoten afzonderlijk. Deze vorderingen zijn preferent (art. 3:288 aanhef en onder e BW) en vormen een boedelschuld vanaf de dag van faillietverklaring (art. 40 lid 2 Fw).
In de internetconsultatie Wet Modernisering Personenvennootschappen wordt de personenvennootschap een rechtspersoon (art. 7:803 lid 1 BW (concept)), maar wordt Boek 2 BW bijna helemaal van toepassing uitgesloten. De aansprakelijkheid van de vennoten wordt geregeld in art. 7:809 lid 1 BW (concept):
De vennoten zijn naast de vennootschap hoofdelijk verbonden voor verbintenissen van de vennootschap jegens derden. Vennoten zijn slechts aansprakelijk voor zover de wederpartij aannemelijk maakt dat de vennootschap niet aan de verbintenis zal voldoen.
De vof wordt, door de rechtspersoonlijkheid, zelf de werkgever. De vennoten blijven naast de vennootschap hoofdelijk verbonden voor verbintenissen van de vennootschap jegens derden, voor zover de vennootschap niet aan de verbintenis zal voldoen. De weknemer heeft straks dus niet meer de vrije keuze om de gezamenlijke vennoten dan wel een afzonderlijke vennoot aan te spreken. Hoe vertaalt dat zich naar de faillissementsrechtelijke situatie? Kan de lijn uit het voorgaande arrest worden doorgetrokken als de personenvennootschap straks inderdaad een rechtspersoon is en de vennoten slechts subsidiair aansprakelijk zijn?
[1] Te vinden via: https://www.internetconsultatie.nl/moderniseringpersonenvennootschap.
[2] Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649.
[3] Zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251, JOR 2015/181 m.nt. S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber (VDV Totaalbouw).
[4] Op grond van art. 17 Wetboek van Koophandel (WvK) is iedere vennoot hiertoe individueel bevoegd.
[5] Art. 18 WvK jo. 6:6 BW (jo. 6:7 BW).
[6] Op grond van art. 61 Werkloosheidswet (WW). De (voor)rang van deze vordering vloeit voort uit art. 40 lid 2 Fw. jo. 66 Werkloosheidswet (WW) (en art. 3:288 aanhef en onder e BW).
[7] Zie art. 66 WW.
[8] Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649, rov. 3.5.2.
[9] Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649.
[10] Een vof kan ook afzonderlijk failliet gaan, zonder dat de vennoten ook noodzakelijkerwijs failliet gaan. Zie: Hoge Raad 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251, JOR 2015/181 m.nt. S.C.J.J. Kortmann en N.E.D. Faber (VDV Totaalbouw).